site logo

Ilse Oosterlaken

All-rounder in de academische wereld

Onderzoekswebsites | Wetenschapscommunicatie | Academische Ondersteuning

Onderzoekswebsites
Wetenschapscommunicatie
Academische Ondersteuning

Jaren geleden werd bij mijn moeder een kwaadaardig knobbeltje in de borst ontdekt. Ze was er vroeg bij en de tumor zou vrij simpel operatief verwijderd kunnen worden. Door onverwachte complicaties moest ze echter een paar keer terug naar de operatietafel en verloor flink wat bloed. Toen ze de volgende ochtend vroeg toch vrij plots uit het ziekenhuis werd ontslagen, besloot ze dat ze wel gewoon de fiets kon pakken waarmee ze de vorige dag gekomen was. ‘Nederland Fietsland’ ten top, het land waar zelfs koningin Juliana geregeld de fiets nam. Toen ik haar later boos vroeg of ze gék geworden was dat ze mijn vader niet even gebeld had, gaf ze schoorvoetend toe dat ze onderweg wel een tikje duizelig was geworden en dat het dus misschien niet zo’n heel goed idee was geweest.

Meer nog dan van extreme Hollandse nuchterheid getuigt mijn moeders actie van een flinkheid die ook andere mensen in haar familie hebben. Toen ik een jaar of tien was, had ook mijn tante Truus borstkanker. Hoewel ze het overleefde, bleef ze veel pijn in haar arm houden doordat alle lymfeklieren uit haar oksel waren weggehaald. Soms gebeurt dat na zo’n ingreep, chronische neuropatische pijn – ofwel zenuwpijn. Jaren later kreeg ze voor een tweede keer borstkanker en vele behandelingen volgden. Ze had kennelijk nog meer pijn en sociaal actief zijn putte haar uit. Dat weet ik van mijn moeder. Aan de buitenkant kon ik nooit aan haar merken hoe slecht ze zich van binnen voelde en hoeveel pijn ze had, ze wist het feilloos te verbergen. Mijn moeder, die als een van de weinigen altijd wist hoe het écht met haar oudere zus ging, sprak daar met grote bewondering over.


Geschreven voor de essaycursus van de Schrijversvakschool Amsterdam. Foto hierboven: boerderij van mijn opa aan de Lindeboomseweg in Montfoort.


Zelf ben ik nooi zo ferm geweest. Als kind lag ik eens met een heftige keelontsteking thuis op de bank. Nooit van mijn leven had ik me zo beroerd gevoeld, ik snapte niet waarom mijn moeder het niet nodig vond naar de dokter te gaan. Als die er niet was om je te helpen als je zo doodziek was, waar was een dokter dan wel goed voor? Ook toen al was ik – zeg ik enigszins beschaamd, want ik ben er niet trots op – het type patiënt dat graag veel zorg en aandacht krijgt. Sindsdien is er niets veranderd. Mijn kaakontsteking laatst was voor mijn man eveneens geen pretje. Ik beken: een klein beetje een hypochonder ben ik wel. Voor de zekerheid heb ik toen even opgezocht wat de symptomen van kaakkanker eigenlijk zijn. Geen kind van mijn moeder.

Kun je flinkheid leren en zo ja, zou ik daar dan aan moeten werken? Mijn oma aan mijn vaders kant schiet me bij het stellen van deze vraag direct in gedachten. Ze doet niet veel anders dan praten en klagen over haar pijntjes en kwaaltjes en hoe zwaar ze het heeft. Zozeer dat ze de mensen om haar heen steeds meer van zich vervreemdt – wat vervolgens tot meer geklaag over eenzaamheid leidt. Initiatieven om er nog wat van te maken en om verbinding te zoeken met anderen neemt ze niet. Een afschrikwekkend voorbeeld van hoe ik niet oud zou willen worden. Ongetwijfeld is flinkheid dus een deugd. Toch lijkt het me ook niet goed om mijn moeder als ideaalbeeld te nemen. Flinkheid zou er niet toe moeten leiden dat je onnodige risico’s loopt, niet luistert naar je lichaam, niet om steun vraagt als je die nodig hebt.

Mijn moeder en oma illustreren samen eigenlijk prima de deugdenleer van de Griekse filosoof Aristoteles. Die stelde dat iedere deugd het juiste midden is tussen twee uitersten. Dapperheid, zo legde hij bijvoorbeeld uit, is het juiste midden vinden tussen verlammende lafheid en roekeloze overmoed. Dapperheid is een belangrijke deugd voor soldaten, de juiste houding in oorlogsvoering. Net zo is flinkheid, zou je kunnen zeggen, de juiste houding voor een mens in het normale leven. Niet ten opzichte van de vijand, maar in reactie op ziekte en andere onvermijdbare ellende. Met zelfbeklag en zelfoverschatting als uiterste ondeugden. Helaas heeft Aristoteles geen eenduidig antwoord op wat het juiste midden dan precies is. Wat deugdzaam is, hangt af van de precieze context van handelen. Het is een kwestie van oefenen om in iedere situatie het juiste midden te kunnen vinden.

In het geval van mijn moeder en tante is flinkheid waarschijnlijk een mentaliteit die ze overgehouden hebben aan hun jeugd op de boerderij van mijn opa. Een houding van ‘zeuren heeft geen zin, al heb je hoofdpijn en is het kerstmis, de koeien moeten ook vandaag weer gewoon gemolken worden.’ Onlangs sprak ik een kennis wier moeder ook op een boerderij bleek te zijn opgegroeid. Net als bij ons was bij haar thuis het adagium dat je pas naar de dokter gaat als je echt niet meer op je benen kunt staan. En dat je pas lekker op je kont gaat zitten als al het werk helemaal af is. Een kwaaltje of moeheid is geen excuus, door moet je, de plicht roept. Ik kan me herinneren dat mijn moeder vroeger af en toe verzuchtte dat ze het wel jammer vond dat ze nooit tijd had om lekker een boek te lezen. Waarom dat zo was, snapte ik als kind eigenlijk niet zo goed. TV kijken deed ze wel, want dat kun je al zittend op de bank combineren met strijkwerk, mits je de plank laag genoeg zet. Als ze weer eens te veel hooi op haar vork genomen had, ging ze desnoods tot 3 uur ’s nachts door. Dan was het haar toch weer gelukt om die ambitieuze traktaties voor mijn verjaardag op school de volgende ochtend af te krijgen.

Wat ijverigheid betreft ben ik wel degelijk een kind van mijn moeder. Daar werd ik me pas langzaam van bewust toen ik het huis uit ging om te studeren en er een complexe wereld van nieuwe mogelijkheden en verplichtingen voor me openging. Extra vak volgen, commissie van de studievereniging die nieuwe leden zocht? Kwestie van doorwerken. Het was een mooie, maar ook stressvolle tijd. Mijn toenmalige vriendje – tegenwoordig mijn man – moedigde me aan om eens iets vaker simpelweg niets te doen, te luieren. Iets wat ik simpelweg niet bleek te kunnen.

Via mijn opvoeding is er, bedenk ik me nu, een stuk van mijn moeder’s ‘boerderijmentaliteit’ meegekomen naar het hectische en onoverzichtelijke moderne stadsleven, waar er altijd meer te doen is en het werk nooit ‘af’ is (en er ook geen rustgevende landschappen met koeien zijn). Wat in de context van het traditionele boerenleven nog een deugd is, schiet dan ineens door in een van de extreme uitersten: de ondeugd van dwangmatige overactiviteit. Een recept voor een burn-out. Dat ik nooit overspannen ben geweest, is verbazingwekkend. Ik heb er, eerlijk gezegd, wel eens tegen aan gezeten.

Terwijl ik dit schrijf, vraag ik me af of het me daarom wel aan flinkheid ontbreekt: is ziek, zwak of misselijk zijn een excuus dat ik op sommige moment onbewust graag even aangrijp om rustig aan te mogen doen? Qua ijverigheid begin ik beter het juiste midden te vinden, wellicht is nu dan het moment aangebroken om ook iets aan die flinkheid te doen. Iets meer mijn moeder moet ik worden, iets minder mijn oma van mijn vaders kant. Als ik die deugd nu begin te trainen, ben ik wellicht tijdig voorbereid op het moment dat er bij mij ook nog eens een knobbeltje ontdekt wordt. Volgende week weer de jaarlijkse mammografie…